Bevestigingsvooroordeel: CBR wil minder controle op examinatoren tijdens praktijkexamens

Sinds mei 2020 is het vanwege de coronamaatregelen voor rijinstructeurs niet langer toegestaan om achterin hun eigen lesauto plaats te nemen tijdens het praktijkexamen van een leerling. De verklaring van het CBR voor het langer inperken van de keuzevrijheid van examenkandidaten laat op z’n zachtst gezegd te wensen over.

Volgens een CBR-vertegenwoordiger is deze maatregel enerzijds het gevolg van het opleidingstraject van tientallen nieuwe examinatoren die eventueel een plaats in het examenvoertuig kunnen opeisen. Het CBR heeft namelijk een limiet ingesteld van maximaal drie personen in een examenauto waardoor deze grens op voorhand is bereikt, ook als er geen examinator in opleiding meerijdt. Het opleidingstraject van examinatoren weegt volgens het CBR klaarblijkelijk zwaarder dan de vertrouwensband en relatie tussen een instructeur en pupil. 

In de normale situatie mogen cursisten en instructeurs zelf bepalen of de instructeur meerijdt. Het is eenvoudig voor te stellen om bij de aanvraag van het CBR examen te informeren naar de wens van de cursist en instructeur. Uit onderzoek van RijschoolPro, vakblad van de rijschoolbranche, blijkt dat 75 procent van de rijinstructeurs het belangrijk vindt om mee te kunnen rijden tijdens het examen. In het geval dat een cursist er geen behoefte aan heeft dat een instructeur het examen bijwoont en geen bezwaren heeft tegen een examinator in spe, kunnen examinatoren in opleiding met een gerust hart in deze examenvoertuigen stappen zonder een enkele cursist te benadelen. 

Het CBR verklaart aan RijschoolPro dat het met deze maatregel bovendien de veiligheid van zijn examinatoren wilt waarborgen, omdat de vaccinatiegraad onder jongeren niet hoog genoeg zou zijn. Op het eerste gezicht rammelt er weinig aan dit tweede argument, ware het niet dat het CBR tegelijkertijd het belang van rijinstructeurs die praktijkexamens bijwonen volledig in twijfel trekt door het bureau Royal HaskoningDHV in de arm te nemen om de algehele relevantie van deze procedure te onderzoeken. 

Het adviesbureau gaat voor de onderzoeksopzet alleen in overleg met rijschoolbrancheverenigingen en examinatoren maar laat de visie van instructeurs in dit fundamentele stadium grotendeels buiten beschouwing. De brancheverenigingen vertegenwoordigen immers slechts 10 procent van alle rijscholen waardoor veruit de meeste rijschoolhouders buiten de boot vallen. Het sentiment onder rijscholen is duidelijk, de rijscholen vinden het juist prettig als de kandidaten willen dat ze meerijden die keuze te hebben.

Er lijkt op voorhand sterk sprake te zijn van een bevestigingsvooroordeel: een interpretatie van feiten en gegevens die de eigen overtuiging bevestigt. In dit geval met als doel de mate van controle van buitenaf op het CBR en zijn examinatoren verder te verminderen. Deze veronderstelling wordt verder aangewakkerd door de intransparante houding van het CBR met betrekking tot de lescam. 

Veel instructeurs zien grote voordelen van het gebruik van de camera’s om zowel het kijkgedrag van de student in de auto als de verkeerssituatie daarbuiten vast te leggen. De opgeslagen momenten zijn dan op een andere gelegenheid opnieuw te evalueren, waardoor de verbeterpunten beter blijven hangen in het geheugen van de student. Visuele beelden spreken namelijk meer tot de verbeelding dan een mondelinge omschrijving. 

De beelden liegen niet en kunnen naast het verbreden van het leervermogen ook een welles-nietes discussie uitsluiten en alle twijfel wegnemen in een controversiële situatie. Er zijn ook vele situaties bekend onder rijscholen dat er schade is gereden aan de auto tijdens het examen, dit komt ook volledig op het bordje van de rijinstructeur. Wederom een situatie waar het CBR geen verantwoording hoeft af te leggen. Een lescam zou hierin ook een uitkomst kunnen bieden. Ondanks de vele voordelen van dit hulpmiddel heeft het CBR de lescam tijdens het examen verboden omdat de context zou ontbreken. Het argument dat de camera’s slechts een aanvulling zijn op de beleving van een examinator en geen vervanging slaat het CBR compleet in de wind.

Op dit moment wordt de beoordelingscriteria bij het examen nog ervaren als ‘nattevingerwerk’ en speelt de gemoedstoestand van een examinator een te grote rol. Nu instructeurs niet meer aanwezig mogen zijn, is er niets of niemand om te controleren in hoeverre de beoordeling van een examinator zuiver op de graat is. Om meer duidelijkheid te verschaffen kan het beeldmateriaal worden ingezet als bewijslast en zo de examinator in zijn redevoering ondersteunen. De beoordeling is op deze manier transparanter en ontstaat er meer vertrouwen. 

Het derde argument om de lescam toe te laten is vanwege de functionaliteit voor trainingsdoeleinden van examinatoren. Het opleidingstraject is enorm te stroomlijnen door in plaats van het meerijden beeldmateriaal te gebruiken van doorslaggevende situaties. Op deze manier hoeven instructeurs hun plaats niet af te staan aan examinatoren in opleiding en kunnen zij hun leerlingen weer moreel ondersteunen tijdens het intensieve en spannende examen.  

Het moge duidelijk zijn dat de voordelen van de lescam verder reiken dan het inhoudsloze argument van het CBR. Een breder leervermogen voor examenkandidaten en examinatoren in opleiding? Een betrouwbaarder en transparanter CBR? Dat willen we immers toch allemaal?!